LINC 3: Voor iedereen met een interesse- of oriëntatievraag richting beroep, studie of arbeidsmarkt.
Beroepskeuze, interesses, loopbaanoriëntatie, studiekeuze.
LINC 3 meet iemands interesses op een verfijnde manier. Dat kun je vervolgens koppelen aan de LDC Beroepen- en opleidingendatabase, zodat je beter dan ooit kunt voorspellen of iemand in een bepaald beroep op zijn plek zal zitten.
Wat maakt LINC 3 uniek?
Wat deze interessevragenlijst uniek maakt zijn deze 4 kenmerken:
1. Zestien onderliggende interessecomponenten
LINC 3 is, net als zijn voorgangers, gebaseerd op de Holland menstypologie. Omdat de indeling in zes menstypes best globaal is, heeft Sjoerd Dingemanse samen met prof. dr. Filip De Fruyt en prof. dr. Bart Wille, een structuur van 16 onderliggende interessecomponenten geformuleerd. De vragenlijst maakt gebruik van deze fijnmazige structuur. De Beroependatabase van LDC is hierop speciaal aangepast. Een groot team heeft de afgelopen tijd gewerkt aan het toevoegen van deze 16 componenten aan alle ruim 4.000 beroepen.
2. Doorleefde interesse
De uitkomsten van LINC 3 hebben een hoog realiteitsgehalte. Dat komt door het gebruik van wat wij ‘doorleefde interesse’ noemen. We hebben verschillende technieken toegepast om een deel van de stellingen meer selectief te maken. Hoe dit precies werkt verklappen we niet…
3. Veranderindicator
In de vragenlijst wordt op verschillende manieren in kaart gebracht hoe groot iemands onrust is om iets te willen veranderen.
4. Learning Agility
Het vermogen om op basis van nieuwe ervaringen snel en flexibel nieuw effectief gedrag te ontwikkelen. Heel relevant in het kader van iemands loopbaanontwikkeling.
Meer over fijnmazig interesses meten
LINC 3 brengt interesses via een fijnmazig systeem in kaart. De test is, net als voorgangers BZO en LINC, gebaseerd op het model van John L. Holland (1919-2008). Zijn theorie is een van de fundamenten in het wetenschappelijk onderzoek naar werkinteresses en beroepskeuzes. Volgens Holland zijn er zes typen werkomgevingen en zes typen mensen die daarbij passen. Hij verdeelt ze in: Praktisch, Analytisch, Kunstzinnig, Sociaal, Ondernemend en Conventioneel.
Het model van Holland heeft in LINC 3 een verdiepingsslag gekregen. In plaats van 6 archetypen zijn er nu 16 ‘interessecomponenten’ geformuleerd. De originele 6 hoofdtypen van Holland zijn vervolgens daarmee gespecificeerd, naar 2, 3 of 4 componenten. Het interesseprofiel toont daardoor meer details. Dit levert extra informatie op en het bespaart tijd. De adviseur kan beter zien waar de knelpunten zitten. En in het gesprek met de cliënt ligt de focus sneller op de belangrijkste uitkomsten.